Kas en ik lopen van de bushalte naar het ziekenhuis.
Blij om even te kunnen lopen. Ik ben helemaal verkrampt van het lange zitten.
Mijn bovenlijf voelt robot, mijn been zwalkt juist een beetje.
Na een tijdje wachten in de zachtgele wachtruimte van het ziekenhuis komt ze ons halen. Ze is jong, de neurochirurg. Rustig, klein. Het is fascinerend om mijn eigen MRI te zien.
De wervelkanaalvernauwing en de hernia zijn duidelijk te zien. Haar ogen zie ik enthousiast oplichten als ik vraag of ik er een foto van mag maken, met mijn mobiel. Leuk voor in het plakboek.
Nadat ze Kas en mij wat dingen op de MRI heeft aangewezen en uitgelegd (‘dat zijn de ligamenten’) stelt ze allemaal vragen.
Als ze mijn antwoorden wat weifelend lijkt te vinden, vraagt ze op haar eigen wijze om verduidelijking: ja of nee? Meer of minder? Beter of slechter? Vervolgens is ze even stil. Ze schrijft, in een voor mij onleesbaar handschrift. Ouderwets met pen in een papieren dossier.